Een borstamputatie is een volledige verwijdering van de borst. Al het borstweefsel wordt dan weggehaald, meestal ook de tepel en het tepelhof. De borstspier blijft gespaard. Het verwijderde weefsel wordt onderzocht door de patholoog. Meestal is bij een amputatie bestraling niet nodig. Indien uit onderzoek blijkt dat het gezwel tegen of in de snijrand zit, zal bestraling alsnog nodig zijn.
Door de operatie ontstaat een vrij groot litteken. De borstwand is na de operatie niet altijd glad en kan iets verdikt zijn. Dit kan zich na een paar maanden herstellen. Na een borstamputatie krijgt u op de afdeling een voorlopige prothese, die u in uw bh kunt dragen. Voor het aanmeten van deze prothese is het prettig als u één of meer goed passende bh’s, met verstelbare (liefst bredere) bandjes meeneemt. De mammacareverpleegkundige of een verpleegkundige van de afdeling zal in overleg met u het moment bepalen wanneer de voorlopige prothese wordt aangemeten. Als u het prettig vindt, mag hierbij een naaste aanwezig zijn.
Tijdens de volgende polikliniekcontrole kan men u vertellen wanneer een definitieve prothese aangepast worden. Dit is meestal als de wond goed genezen is, na zo’n 6 tot 8 weken. Afhankelijk van een eventuele nabehandelingen, zoals bestraling, kan geadviseerd worden de aanschaf van een definitieve prothese uit te stellen.